-
1 Wesen
Wesen〈o.; Wesens, Wesen〉3 aard, wezen ⇒ natuur, karakter♦voorbeelden:1 das höchste Wesen • het Opperwezen, Godes war kein menschliches Wesen zu sehen • er was geen levende ziel te bekennenein trotziges Wesen zeigen • koppigheid aan de dag leggen, koppig zijnseinem Wesen nach ist er freundlich • hij is vriendelijk van aardvon bezauberndem Wesen sein • charmant van aard zijn〈 figuurlijk〉 sein Wesen treiben • (a) lelijk tekeergaan, huishouden; (b) actief zijn, zijn gang gaan • (c) ravotten, herrie maken -
2 trotzen
-
3 bocken
-
4 aufsetzen
aufsetzenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 opstellen, opmaken4 op-, aanzetten ⇒ op-, aannaaien5 (neer)zetten ⇒ aan, op de grond zetten♦voorbeelden:7 ich setzte mich auf • ik ging overeind, rechtop zitten -
5 ein trotziges Wesen zeigen
koppigheid aan de dag leggen, koppig zijnWörterbuch Deutsch-Niederländisch > ein trotziges Wesen zeigen
-
6 stur
〈 informeel〉3 onverzettelijk ⇒ hardnekkig, onwrikbaar♦voorbeelden:1 stur geradeaus • pal, recht vooruit3 sich stur stellen • onwrikbaar blijven, op zijn strepen (gaan) staanstur nach Vorschrift • strikt volgens de voorschriften
См. также в других словарях:
Kopf — Jemanemd den Kopf waschen: ihm die Meinung sagen, jemanden tadeln, wird meist in übertragener Bedeutung gebraucht (ebenso wie ›Auf einen grindigen Kopf gehört scharfe Lauge‹), ⇨ Lauge. Die Redensart taucht in der zuerst angeführten Form… … Das Wörterbuch der Idiome